De partizanen
Op 2 september 1944 kregen de Knokploeg Limburg en de Knokploeg Maas en Waal opdracht uit Londen om in actie te komen. De toegezegde wapendroppings bleven echter uit. Daarom stuurde de plaatselijke commandant van de KP, Frank van Bijnen, op 7 september een telegram aan prins Bernhard: 'Zorg voor droppings anders kan er van gewapend verzet geen sprake zijn.' Omdat er geen gehoor werd gegeven aan deze oproep, gaf Van Bijnen opdracht wapens, munitie en vervoersmiddelen buit te maken, o.a. door overvallen op kleine groepen Duitse militairen.
Er werden vier Duitse soldaten krijgsgevangen gemaakt. Deze vier waren verre van strijdlustig, waardoor ze door hun latere bewakers 'de tammen' werden genoemd. Voor de bewaking werden de leden van de Ordedienst Baarlo ingeschakeld. In het bos ten zuiden van Baarlo werd een kamp ingericht, deels onder de grond, waarin uiteindelijk 32 Duitse krijgsgevangenen terechtkwamen.
Dagelijks moest er voor meer dan zeventig mensen eten verzorgd worden. Een lastige taak, waar de hele bevolking van Baarlo aan meewerkte, zoals later door een van de 'bospartizanen', Mattieu Hutjens, is verteld. Boeren gaven graan dat in de watermolen werd gemalen en de bakker bakte gratis brood. Koeriersters brachten dit brood met de bolderwagen naar het bos, en andere levensmiddelen naar de boerderij van Coopmans, waar de boerin dagelijks voor bijna tachtig mensen eten kookte.
Op 19 november 1944 werden de krijgsgevangenen aan het oprukkende Engelse leger overgedragen. Een week later schreef commandant J.A. Oliver van de 154ste Infanterie Brigade een brief, waarin hij zijn dankbaarheid uitsprak voor alle hulp die hij van de groep partizanen had ondervonden. De hele groep is tot het eind van de oorlog met de Engelsen meegetrokken.